Locatie: Neubrandenburg, wijk Fünfeichen, deelstaat Mecklenburg-Voor-Pommeren, Duitsland.

Functie: officierskamp.

Datum ingebruikname: 20 januari 1944 als opvolging van Stalag 371 Stanislau.

Nationaliteiten: NL, SU.

Aantal Nederlandse gevangenen: circa 2500.

Datum bevrijding: 28 april 1945 door Sovjet-troepen.

Dit subkamp in het zuidelijk deel van het grotere complex Stalag II-a was voor bijna alle Nederlandse officieren, cadetten en adelborsten het laatste krijgsgevangenkamp waarin zij verbleven. Hoewel meestal in de literatuur aangeduid als Oflag 67, droeg het deze zelfstandige naam alleen in de periode februari tot december 1944. Daarna kreeg het kamp de meer exacte aanduiding Stalag II-a Teillager Oflag 67. Het kamp bevond zich op ongeveer 140 kilometer ten noorden van Berlijn en lag tegen de zuidelijke helling van een heuvel. Het grensde aan de noordkant tegen Stalag II-a.

Het kamp was een vierkant met zijden van 250 meter. “Vijf rondjes wandelen is dus een uur”, schreef een onbekend gebleven officier. Het was omgeven door prikkeldraad, 2.50 m hoog, dat echter het uitzicht niet stoorde. Van noord naar zuid liep de kampstraat met aan weerszijde elk zeven barakken. Tussen de achterkant van de barakken en het prikkeldraad was een open ruimte met twee latrinegebouwen. Aan de westzijde was hier tevens een voetbalveld, terwijl aan de oostzijde ruimte was voor atletiek. In het midden van de kampstraat brandde met Pasen 1944 een barak af. Op de hierdoor ontstane open ruimte legden de officieren een siertuin aan. “Tussen twee barakken aan de westzijde en op twee plaatsen op het open terrein zijn tuintjes aangelegd, waarop groente gekweekt wordt. Zaden zijn uit Holland en Amerika gestuurd”, aldus het anonieme verslag.

De houten barakken bestonden uit twee gedeeltes, van elkaar gescheiden door een uit steen opgetrokken waslokaal. Ook dat was in tweeën verdeeld: een waslokaal met een grote tweedelige wasbak en een ruimte met een fonteintje. Elke barakhelft werd opgesplitst door een breed middenpad. Door middel van schotten die niet tot het plafond liepen, was elke barakhelft weer verdeeld in vijf vakken die de officieren ‘hokken’ noemden. In deze hokken stonden de houten kribben opgesteld, elk voor twee of drie personen. Op de plankjes van de krib een matras van houtwol. Voor extra comfort had ieder twee en in de winter drie dekens.

De leefomstandigheden in het kamp waren slecht. De krappe, vochtige en tochtige hokken, het gebrek aan licht, maar vooral de ontelbare luizen die een ware plaag vormden voor de mannen, zorgden voor veel ongemak en geklaag. Dat gold ook voor de slechte bodemgesteldheid. Bij regenval veranderde de zanderige bodem vrijwel onmiddellijk in één groot modderveld. Hierdoor restte de gevangenen bij slecht weer niet veel meer dan in hun bedompte barakken te blijven, waar het altijd ontbrak aan frisse lucht. Het aantal Nederlanders dat in Oflag 67 verbleef varieerde met de dag. Geregeld arriveerden in Nederland opgepakte officieren in het kamp. Ook werden uit andere kampen onderofficieren en manschappen overgeplaatst om als oppassers voor de officieren te worden ingezet. Vanwege de oplopende aantallen krijgsgevangenen besloot de Duitse kampleiding in juni 1944 ongeveer driehonderd oudere officieren uit het kamp over te plaatsen naar Ilag VII/Oflag Tittmoning in Beieren. De opengevallen plaatsen werden enkele maanden later ingenomen door 450 reserveofficieren, die in verband met het oprukkende Rode Leger Oflag XXI-c/z in Grüne hadden moeten verlaten. Uiteindelijk verbleven in totaal ruim 2500 Nederlanders voor kortere of langere tijd in Oflag 67.

In de zomer en herfst van 1945 werden het kamp en de nabijgelegen kazerne ingezet als opvanglocatie voor displaced persons. Daarna dienden het terrein en de barakken van het Stalag II-a en Oflag 67 tot 1948 als Speziallager nr. 9 van de Narodnij Komissariat Vnoetrennich Djel (NKVD), de beruchte Russische geheime dienst. De dienst sloot er niet alleen Duitse militairen op maar ook grote aantallen voormalige leden van de NSDAP, de Hitlerjugend (HJ), de Bund Deutscher Mädel (BDM) en andere van nazisympathieën verdachte Duitsers. Van de circa 15.000 gevangenen die er tussen 1945 en 1948 gevangen zaten, stierven velen aan de gevolgen van ondervoeding of mishandeling. Tegenwoordig herinnert een gedenkplaats met bronzen plaquettes aan deze duistere periode. Op de gedenkplaten zijn de namen van 5169 overleden Duitsers vermeld.

Van het kamp zelf is nauwelijks meer iets te herkennen. Enkel een pad in het bosperceel ten oosten van de Fünfeichener Weg herinnert aan de voormalige kampstraat, die in de lengterichting door het kamp liep. Op de voormalige begraafplaats bevindt zich een Gedenkstätte Stammlager Fünfeichen met enkele informatieborden over de geschiedenis van het kamp.

Klik hier voor een beschrijving van het kamp

Klik hier voor een plattegrond van het kamp