Locatie: 6 kilometer ten noordwesten van Most, Tsjechië.
Functie: bouwwerkzaamheden of arbeid in de raffinaderij.
Datum aankomst eerste Nederlanders: juli 1943.
Nationaliteiten: F, NL.
Aantal Nederlandse gevangenen: tussen de 1200 en 1400.
Datum bevrijding: 8 mei 1945 door Sovjet-troepen.
Arbeitskommando Brüx STW 451 was een van de omvangrijkste en meest beruchte werkkampen. De krijgsgevangenen werden tewerkgesteld in de fabriek van de Sudetenländische Treibstoff Werke (STW) AG in Brüx. Schattenlager van dit Arbeitskommando was Stalag IV-c Wistritz. Organisatorisch gezien maakte de STW-fabriek deel uit van de Reichswerke Hermann Göring, een conglomeraat van zware industrie waarvan een groot deel in het Sudetenland en in het Protectoraat Bohemen en Moravië (Tsjechië) was gevestigd. Het enorme industriële complex – dat nog steeds bestaat onder de naam Unipetrol – produceerde uit bruinkool synthetische benzine en gas voor hoofdzakelijk de Wehrmacht.
Circa tweehonderd Nederlandse krijgsgevangenen belandden in juli 1943 als eersten in Brüx. Het ging om honderd sergeanten en honderd korporaals. Onder hen bevond zich sergeant W.C. Jumpertz. Uit zijn relaas blijkt dat hij en zijn collega-onderofficieren van weinig waarde waren voor de Duitse oorlogsindustrie: “Na een paar weken werd ik op 31 juli met een aantal medegevangenen, overgebracht naar Brüx in Tsjechië. We moesten daar in een benzinefabriek gaan werken. Er werd daar benzine gemaakt van bruinkool. Op de eerste dag kreeg ik als kapo met tien mensen onder me, de opdracht grote pompen van het magazijn naar de werkplek te transporteren. We moesten er tien per dag doen. Toen de dag om was, hadden we zegge en schrijve één pomp weggebracht en werd ik ontslagen als kapo. Daarna weigerden en-bloc alle onderofficieren het werk. De volgende morgen tijdens het appel wachtte ons een verrassing. Een Duitse officier, die vermoedelijk speciaal belast was om werkweigerende krijgsgevangen onderofficieren te bewegen om weer aan het werk te gaan, desnoods op een andere locatie zoals bij een bakker of boer, gaf toe dat volgens de Conventie van Genève onderofficieren in krijgsgevangenschap niet verplicht konden worden te werken. Op enkelen na hebben toen alle onderofficieren alle arbeid geweigerd. De hele groep werd weer op de trein gezet en teruggebracht naar het kamp in Mühlberg, waar we opnieuw werden geïnterneerd.”
Een tweede grote groep van ruim 250 Nederlanders (hoofdzakelijk soldaten en enkele korporaals) vertrok op 27 augustus 1943 uit Stalag IV-b Mühlberg naar Brüx en kwam daar vier dagen later aan. Daarna volgde nog een aantal groepen. Uiteindelijk waren er, tussen het najaar van 1943 tot de bevrijding in mei 1945, tussen de 1200 en 1400 Nederlandse krijgsgevangenen werkzaam in Brüx. Het merendeel vond onderdak in het grote Lager 17/18, een barakkencomplex dat aan de zuidwestkant van de fabriek grensde en enkel daarvan gescheiden was door een weg met prikkeldraadversperring. Een kleinere groep kwam terecht in Lager 23 in Oberleutensdorf en Lager 32 in Maltheuern. De huisvesting was volgens een van de krijgsgevangenen ‘zeer bekrompen’. De mannen lagen met 24 op een kamer van ongeveer 5,5 bij 8 meter. De werkzaamheden vonden plaats op het zogeheten Hydrierwerk, de raffinaderij die uit bruinkool synthetische benzine produceerde. Het werk van de krijgsgevangenen bestond uit grondwerk zoals as- of betonstorten, kabels leggen en, voor de vaklieden onder hen, uit schilderen, timmeren, lassen en bankwerken. De werktijden waren van 05.30 tot 08.45, van 09.00 tot 12.15 en van 13.00 tot 18.00 uur, dus 10 ½ uur per dag.
Sommige Nederlandse krijgsgevangen die vanuit Wistritz in Brüx terechtkwamen bleven daar vaak maar enkele maanden. Soms verlieten ze het complex vanwege gezondheidsredenen, soms als gevolg van een strafmaatregel. Op 8 mei 1945 bevrijdden eenheden van het Russische leger Brüx. Als enige aanwezige officier nam dokter Erkelens het commando van het Lager 17/18 over. Op 20 mei vertrokken de Nederlanders met een Amerikaans konvooi vrachtauto’s via Pilsen in Bohemen richting Zuid-Duitsland. Vervolgens vertrok de groep vanuit het Beierse stadje Bamberg per trein naar Nederland, waar ze zich op 29 mei meldden in Weert.
Van het Lager 17/18 is niets bewaard gebleven. Op het terrein van de raffinaderij van Unipetrol staan nog enkele gebouwen, waaronder een Hochbau-bunker en olieopslagtanks die dateren uit de oorlogsjaren.