De beroepsofficieren die de verklaring op erewoord hadden ondertekend pakten het dagelijkse leven weer op en vonden een baan in de burgermaatschappij. Zij hielden zich aan het gegeven erewoord. Slechts enkelen gaven hun erewoord terug, probeerden Engeland te bereiken of onttrokken zich op andere wijze aan hun ‘afspraak’ met de Duitse autoriteiten. De Duitse autoriteiten wilden wel een vinger aan de pols houden bij het voormalige beroepspersoneel. Daarvoor riepen ze een jaarlijkse administratieve controle in het leven. De eerste vond in februari 1941 plaats.
In de loop van 1941 begon de stemming in bezet Nederland gestaag te veranderen en namen anti-Duitse gevoelens toe en manifesteerde het verzet zich steeds nadrukkelijker. Het was de Duitse autoriteiten niet ontgaan dat bij de ondergrondse activiteiten veelvuldig oud-militairen betrokken waren. Dit was voor hen aanleiding zich te herbezinnen op het besluit de beroepsofficieren niet achter prikkeldraad te zetten. Medio april 1942 nam Hitler het besluit om hen alsnog in krijgsgevangenschap te voeren. Dat gold ook voor degenen die op 10 mei 1940 voor beroepsofficier in opleiding waren (de cadetten en adelborsten). Niemand werd vooraf op de hoogte gesteld.
Er bestond bij de officieren dan ook geen argwaan toen op 9 mei 1942 wederom een oproep in de kranten verscheen waarin een ‘Tweede verplichte bijeenkomst ter controle van de voormalige Nederlandse weermacht’ werd bevolen. Een jaar eerder was de bijeenkomst zonder problemen verlopen en konden de officieren na controle huiswaarts keren. Zo zou het ook ditmaal lopen, dachten velen. In de advertentie stond dat de militairen zich op 15 mei om 14.00 uur precies moesten melden op een vijftal kazernes in het land. Voor de provincies Groningen, Friesland, Drenthe en Overijssel was Assen de plaats van controle, voor Gelderland en Utrecht was dat Ede. Was de officier woonachtig in Noord-Holland, dan moest hij naar Bussum, terwijl voor Zuid-Holland en Zeeland een kazerne in Breda als meldingslocatie gold. Officieren uit Noord-Brabant en Limburg ten slotte, moesten zich melden in Roermond. Onderaan de oproep stonden in een aantal gevallen ook de aankomst- en vertrektijden van de treinen vermeld en de opmerking dat de reis- en verblijfskosten voor heen- en terugreis konden worden gedeclareerd. Alle reden dus om te veronderstellen dat de controle een formaliteit betrof, waarna eenieder weer huiswaarts kon. In tegenstelling tot de beroepsofficieren van de Nederlandse land- en zeemacht, waren KNIL-officieren van 56 jaar of ouder van de meldplicht vrijgesteld.
Het liep geheel anders. Nadat de officieren zich op de kazernes hadden gemeld, sloten de poorten en verschenen plotsklaps overal gewapende wachten. Opvallend genoeg kon een aantal officieren alsnog vertrekken. Dit bleken NSB’ers en Duitsgezinden te zijn of officieren die door de bezetter voor andere taken van belang werden geacht. Alle overigen bleven ontgoocheld achter en kregen de bekendmaking voorgelezen. Vervolgens deelden de Duitsers een formulier uit dat was bestemd voor familie. Op de voorzijde stond de motivering van het krijgsgevangenschap te lezen en op de achterzijde het verzoek om een koffer met de benodigde artikelen af te geven bij de kazerne. Slechts een enkeling had wegens bange voorgevoelens uit voorzorg al een volle koffer met kleding meegenomen.
Na een goede maaltijd vertrokken de officieren, cadetten en adelborsten naar de klaarstaande treinen en gingen zij oostwaarts. Op 17 mei in de ochtend bereikten 2.027 man hun eindbestemming: Oflag XIII B Neurenberg-Langwasser.